Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. opgesloten:
  2. opsluiten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgesloten (Nederlands) in het Spaans

opgesloten:

opgesloten bijvoeglijk naamwoord

  1. opgesloten (gevangen genomen; gevangen; geïnterneerd; vastgezet)
    encerrado; preso; capturado; cautivo; aprisionado; detenido; encarcelado; arrestado

Vertaal Matrix voor opgesloten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cautivo dwangarbeider; gedetineerde; gevangene
detenido arrestant; gedetineerde; gevangene; geïnterneerde
preso dwangarbeider; gedetineerde; gestrafte; gevangene; geïnterneerde; tuchthuisboef; verdoemde; veroordeelde; verwezene
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aprisionado gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet
arrestado gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet
capturado gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet
cautivo gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet
detenido gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; gearresteerd; gedegen; van goede hoedanigheid
encarcelado gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet ingesloten; omsingeld
encerrado gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet eigen aan; ingesloten; omsingeld
preso gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet

Verwante woorden van "opgesloten":

  • opgeslotenheid

Wiktionary: opgesloten

opgesloten
adjective
  1. geïsoleerd van de buitenwereld

opsluiten:

opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)

  1. opsluiten (gevangen zetten; isoleren; interneren)
    detener; encarcelar
  2. opsluiten (vastzetten)
    encerrar; asegurar; encarcelar
  3. opsluiten (achter de tralies zetten)

Conjugations for opsluiten:

o.t.t.
  1. sluit op
  2. sluit op
  3. sluit op
  4. sluiten op
  5. sluiten op
  6. sluiten op
o.v.t.
  1. sloot op
  2. sloot op
  3. sloot op
  4. sloten op
  5. sloten op
  6. sloten op
v.t.t.
  1. heb opgesloten
  2. hebt opgesloten
  3. heeft opgesloten
  4. hebben opgesloten
  5. hebben opgesloten
  6. hebben opgesloten
v.v.t.
  1. had opgesloten
  2. had opgesloten
  3. had opgesloten
  4. hadden opgesloten
  5. hadden opgesloten
  6. hadden opgesloten
o.t.t.t.
  1. zal opsluiten
  2. zult opsluiten
  3. zal opsluiten
  4. zullen opsluiten
  5. zullen opsluiten
  6. zullen opsluiten
o.v.t.t.
  1. zou opsluiten
  2. zou opsluiten
  3. zou opsluiten
  4. zouden opsluiten
  5. zouden opsluiten
  6. zouden opsluiten
en verder
  1. ben opgesloten
  2. bent opgesloten
  3. is opgesloten
  4. zijn opgesloten
  5. zijn opgesloten
  6. zijn opgesloten
diversen
  1. sluit op!
  2. sluit op!
  3. opgesloten
  4. opsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opsluiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
detener arresteren; grijpen
encarcelar vastzetten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asegurar opsluiten; vastzetten zekeren
detener gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten aanhouden; afhouden; arresteren; beletten; betrappen; detineren; ervanaf houden; gevangenhouden; gevangennemen; halt houden; hooghouden; in de hoogte houden; in hechtenis houden; inrekenen; omhooghouden; ophouden; oppakken; parkeerstand inschakelen; remmen; snappen; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen; vasthouden; weerhouden
encarcelar achter de tralies zetten; gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten aanhouden; arresteren; betrappen; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; snappen; vatten
encerrar opsluiten; vastzetten aanhouden; afdekken; afschermen; afschutten; arresteren; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dicht maken; gevangennemen; in elkaar grijpen; in hechtenis nemen; indammen; ineengrijpen; ineensluiten; inkapselen; inperken; inrekenen; insluiten; limiteren; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; omvatten; opbergen; oppakken; toevoegen; vatten; wegbergen; wegsluiten
meter entre barrotes achter de tralies zetten; opsluiten
meter entre rejas achter de tralies zetten; opsluiten

Verwante definities voor "opsluiten":

  1. hem in een dichte afgesloten ruimte zetten1
    • de dief werd in de gevangenis opgesloten1

Wiktionary: opsluiten

opsluiten
verb
  1. (overgankelijk) iemand achter slot gevangen zetten

Cross Translation:
FromToVia
opsluiten encarcelar incarcerate — to lock away in prison
opsluiten apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Verwante vertalingen van opgesloten