Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. offer:
  2. offeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor offer (Nederlands) in het Duits

offer:

offer [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het offer (offerande)
    die Opfergabe
  2. het offer (opoffering)
    Opfer; die Hingabe; der Geschädigte; Opfertier; die Aufopferung

Vertaal Matrix voor offer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufopferung offer; opoffering
Geschädigte offer; opoffering benadeelde; bezwendelde; dupe; gedupeerde; lul; pineut; sigaar
Hingabe offer; opoffering devotie; genegenheid; genoegen; genot; ijver; inzet; jool; leut; lust; overgave; plezier; pret; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
Opfer offer; opoffering dupe; geestelijk geraakte; gekwetste; lul; pineut; sigaar; slachtoffer
Opfergabe offer; offerande
Opfertier offer; opoffering offerdier; slachtoffer

Verwante woorden van "offer":

  • offeren, offers, offertje, offertjes

Wiktionary: offer


Cross Translation:
FromToVia
offer Opfer sacrifice — something sacrificed

offer vorm van offeren:

offeren werkwoord (offer, offert, offerde, offerden, geofferd)

  1. offeren
    opfern
    • opfern werkwoord (opfere, opferst, opfert, opferte, opfertet, geopfert)

Conjugations for offeren:

o.t.t.
  1. offer
  2. offert
  3. offert
  4. offeren
  5. offeren
  6. offeren
o.v.t.
  1. offerde
  2. offerde
  3. offerde
  4. offerden
  5. offerden
  6. offerden
v.t.t.
  1. heb geofferd
  2. hebt geofferd
  3. heeft geofferd
  4. hebben geofferd
  5. hebben geofferd
  6. hebben geofferd
v.v.t.
  1. had geofferd
  2. had geofferd
  3. had geofferd
  4. hadden geofferd
  5. hadden geofferd
  6. hadden geofferd
o.t.t.t.
  1. zal offeren
  2. zult offeren
  3. zal offeren
  4. zullen offeren
  5. zullen offeren
  6. zullen offeren
o.v.t.t.
  1. zou offeren
  2. zou offeren
  3. zou offeren
  4. zouden offeren
  5. zouden offeren
  6. zouden offeren
en verder
  1. ben geofferd
  2. bent geofferd
  3. is geofferd
  4. zijn geofferd
  5. zijn geofferd
  6. zijn geofferd
diversen
  1. offer!
  2. offert!
  3. geofferd
  4. offerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

offeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. offeren
    Opfern
    • Opfern [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor offeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Opfern offeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opfern offeren opgeven; opofferen; prijsgeven

Verwante woorden van "offeren":


Wiktionary: offeren

offeren
verb
  1. wijden aan

Cross Translation:
FromToVia
offeren opfern immolate — kill as sacrifice
offeren opfern sacrifice — to offer as a gift to a deity
offeren opfern sacrifice — to give away something valuable in order to gain something else of value
offeren erbieten; opfern; sich erbieten sacrifier — Traductions à trier suivant le sens