Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebied (Nederlands) in het Engels

gebied:

gebied [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gebied (kavel; perceel; terrein; bouwterrein)
    the parcel; the building site; the site; the plot; the lot; the ground
    • parcel [the ~] zelfstandig naamwoord
    • building site [the ~] zelfstandig naamwoord
    • site [the ~] zelfstandig naamwoord
    • plot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ground [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het gebied (landstreek; plaats; regio; )
    the area; the place; the region; the district; the county; the department; the part of the country; the province
  3. het gebied (zone; terrein; gordel; territorium; streek)
    the area; the domain; the territory; the sphere; the zone; the department; the dominion; the district; the region
    • area [the ~] zelfstandig naamwoord
    • domain [the ~] zelfstandig naamwoord
    • territory [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sphere [the ~] zelfstandig naamwoord
    • zone [the ~] zelfstandig naamwoord
    • department [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dominion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • district [the ~] zelfstandig naamwoord
    • region [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. het gebied (gewest; provincie; rayon; ressort)
    the province; the region
    • province [the ~] zelfstandig naamwoord
    • region [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. het gebied (provincie; rechtsgebied; rayon; )
    the province; the county; the department; the district; the region
    • province [the ~] zelfstandig naamwoord
    • county [the ~] zelfstandig naamwoord
    • department [the ~] zelfstandig naamwoord
    • district [the ~] zelfstandig naamwoord
    • region [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. het gebied
    the region
    • region [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. het gebied
    the area
    – A group of networks within an OSPF autonomous system. OSPF areas reduce the size of the link state database and provide the ability to summarize routes. 1
    • area [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. het gebied
    the region
    – Contiguous areas of storage on a disk. 1
    • region [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. het gebied
    the extent
    – On a disk or other direct-access storage device, a continuous block of storage space reserved by the operating system for a particular file or program. 1
    • extent [the ~] zelfstandig naamwoord
  10. het gebied
    the area
    – A part of the user interface dedicated to a particular purpose, such as "instant message area." 1
    • area [the ~] zelfstandig naamwoord
  11. het gebied (vlak; terrein)
    – wat bij een vak of hobby hoort 2
    the area
    • area [the ~] zelfstandig naamwoord
  12. het gebied (navigatieplaats)
    the place; the navigation place
    – A window that is part of the navigation layer in the Dynamics NAV application. 1

Vertaal Matrix voor gebied:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
area gebied; gewest; gordel; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek; terrein; territorium; vlak; zone buitenwijk; buurt; centrum; district; erf; gebiedsdeel; grondgebied; handelswijk; plein; rayon; rayon van een bedrijf; regio; sectie; sector; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; streek; terrein; territorium; wijk; woonwijk
building site bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein bouwgrond; bouwplaats; bouwterrein
county gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek gebied dat onder een graaf staat; graafschap; regio; streek
department gebied; gewest; gordel; gouw; landstreek; oord; plaats; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone afdeling; ambtsgebied; bestuursgebied; bestuursregio; departement; detachement; jurisdictie; ministerie; rechtsgebied; regio; sectie; streek; tak; vakgroep
district gebied; gewest; gordel; gouw; landstreek; oord; plaats; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone buitenwijk; buurt; centrum; district; handelswijk; hoek; kanton; oord; plein; rayon; rayon van een bedrijf; regio; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; streek; wijk; woonwijk
domain gebied; gordel; streek; terrein; territorium; zone TLD; domein; regio; rijksgedeelte; streek; topleveldomein
dominion gebied; gordel; streek; terrein; territorium; zone autoriteit; gezag; heerschappij; macht; regio; rijksgedeelte; streek
extent gebied afmeting; dimensie; formaat; grootte; kwantiteit; maat; mate; omvang
ground bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein aarde; aardkorst; afweging; bodem; bodemoppervlak; gemalen; grond; overdenking; overweging; vermalen; vloer
lot bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein aardig wat; bende; berg; borg; bouwwerk; cautie; drom; garantie; gebouw; grote hoeveelheid; hoeveelheid; hoop; horde; kluit; levenslot; lot; lotsbestemming; massa; menigte; noodlot; onderpand; ongelukkig lot; overvloed; pand; partij; schare; waarborg; waarborging; waarborgsom
navigation place gebied; navigatieplaats
parcel bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein hoeveelheid; kaveling; pakje; pakket; partij; postpakket; verkaveling
part of the country gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek
place gebied; gewest; gouw; landstreek; navigatieplaats; oord; plaats; regio; streek hoek; locatie; oord; plaats; plek; stekkie; streek
plot bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein complot; intrige; perceel; plot; samenspanning; samenzwering; verwikkeling
province gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek departement; jurisdictie; kerkprovincie; provincie; rechtsgebied; regio; streek
region gebied; gewest; gordel; gouw; landstreek; oord; plaats; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone cacheregio; district; hoek; kanton; klimaatgordel; luchtstreek; oord; regio; streek
site bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein locatie; site; vindplaats; website
sphere gebied; gordel; streek; terrein; territorium; zone bol; bolletje; globe; hoofd; hoofd van een mens; regio; streek
territory gebied; gordel; streek; terrein; territorium; zone district; gebiedsdeel; leefgebied; rayon; rayon van een bedrijf; regio; rijksdeel; rijksgedeelte; sector; streek; territorium
zone gebied; gordel; streek; terrein; territorium; zone district; klimaatgordel; luchtstreek; regio; streek; zone
- terrein
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ground aarden; funderen; gronden; hameren; instellen; invoeren; kloppen met een hamer; koloniseren; onderbouwen; onderheien; oprichten; settelen; stichten; vestigen
lot kavelen; verdelen; verkavelen
place aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
plot bedenken; beramen; complotteren; plan beramen; plannen; verzinnen; zinnen

Verwante woorden van "gebied":

  • gebiedje, gebiedjes

Synoniemen voor "gebied":


Verwante definities voor "gebied":

  1. gedeelte van het land, stuk land2
    • het hele gebied stond onder water2
  2. wat bij een vak of hobby hoort2
    • op het gebied van de tuinbouw ben ik een amateur2

Wiktionary: gebied

gebied
noun
  1. een deel van het aardoppervlak
gebied
noun
  1. course of study or domain of knowledge or practice
  2. particular geographic region
  3. any considerable and connected part of a space or surface
  4. an area

Cross Translation:
FromToVia
gebied area; territory; region Gebieträumlicher Bereich mit einer bestimmten Ausdehnung, Fläche
gebied domain Gebiet — ein fachlich begrenztes Gebiet, siehe auch Fachbereich
gebied area; aerie aire — (mathématiques) Quantité positive associée à une surface bornée, plane ou dans l'espace à trois dimensions. Synonyme de superficie.
gebied land; country contrée — géographie|fr certain étendue de pays.
gebied region; area; zone région — toponymie‎|fr Vaste territoire ; étendue de pays.
gebied sphere; ball; realm sphère — géométrie|fr surface dans l’espace à trois dimensions dont tous les points sont situés à une même distance d’un point appelé centre.
gebied territory; turf territoireétendue de terre plus ou moins précisément délimitée.

gebieden:

gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)

  1. gebieden (voorschrijven; gelasten)
    to dictate; to instruct; to direct; to order; to bid
    • dictate werkwoord (dictates, dictated, dictating)
    • instruct werkwoord (instructs, instructed, instructing)
    • direct werkwoord (directs, directed, directing)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • bid werkwoord (bids, bidding)
  2. gebieden (verordonneren; opdragen; decreteren; )
    to dedicate; to commission; to decree; to devote; to order; to dictate; to charge; to rule; to exert power; to force; to command
    • dedicate werkwoord (dedicates, dedicated, dedicating)
    • commission werkwoord (commissions, commissioned, commissioning)
    • decree werkwoord (decrees, decreed, dercreeing)
    • devote werkwoord (devotes, devoted, devoting)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • dictate werkwoord (dictates, dictated, dictating)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)
    • rule werkwoord (rules, ruled, ruling)
    • exert power werkwoord (exerts power, exerted power, exerting power)
    • force werkwoord (forces, forced, forcing)
    • command werkwoord (commands, commanded, commanding)
  3. gebieden (bevelen; gelasten; opdragen; )
    to order; to command; to charge
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • command werkwoord (commands, commanded, commanding)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)
  4. gebieden (gelasten; voorschrijven; bevelen; dicteren)
    to ordain; to order; to charge
    • ordain werkwoord (ordains, ordained, ordaining)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)

Conjugations for gebieden:

o.t.t.
  1. gebied
  2. gebiedt
  3. gebiedt
  4. gebieden
  5. gebieden
  6. gebieden
o.v.t.
  1. gebood
  2. gebood
  3. gebood
  4. geboden
  5. geboden
  6. geboden
v.t.t.
  1. heb geboden
  2. hebt geboden
  3. heeft geboden
  4. hebben geboden
  5. hebben geboden
  6. hebben geboden
v.v.t.
  1. had geboden
  2. had geboden
  3. had geboden
  4. hadden geboden
  5. hadden geboden
  6. hadden geboden
o.t.t.t.
  1. zal gebieden
  2. zult gebieden
  3. zal gebieden
  4. zullen gebieden
  5. zullen gebieden
  6. zullen gebieden
o.v.t.t.
  1. zou gebieden
  2. zou gebieden
  3. zou gebieden
  4. zouden gebieden
  5. zouden gebieden
  6. zouden gebieden
en verder
  1. ben geboden
  2. bent geboden
  3. is geboden
  4. zijn geboden
  5. zijn geboden
  6. zijn geboden
diversen
  1. gebied!
  2. gebiedt!
  3. geboden
  4. gebiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gebieden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bid aanbieding; aanbod; bod; koopje; motie; offerte; propositie; speciale aanbieding; voorstel; voorstel doen
charge aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring
command aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; autoriteit; beheersing; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dienstorder; dwangbevel; gebod; gezag; heerschappij; instructie; leiding; macht; mate van bekwaamheid; opdracht; oppperbevel; order; taak; voorgaan; voorschrift
commission aanstelling; afsluitpremie; afsluitprovisie; benoeming; bevelschrift; commissie; installatie; lastbrief; makelaarsprovisie; mandaat; officiersaanstelling; provisie
decree afkondiging; arrest; beslissing; besluit; besluiten; decreet; maatregel; raadsbesluit; regeringsbesluit; schikking; uitvaardiging; voorziening
force aandrijfkracht; aandrijving; drijfkracht; forceren; geweld; heir; kracht; krijgsmacht; leger; legermacht; macht; mankracht; motor; opdringen; strijdmacht; stuwkracht; troepenmacht; vermogen
order aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
rule bewind; dienstvoorschrift; filter; gezag; macht; overheersing; regel; regentschap; regeringsstelsel; regime; reglement; richtlijn; richtsnoer; staatsbestel; stelregel; voorschrift; wetmatigheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bid gebieden; gelasten; voorschrijven opbieden
charge bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven aanklagen; beschuldigen; betichten; casseren; chargeren; factureren; in rekening brengen; incrimineren; overdrijven; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken
command bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; voorzitten
commission bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
decree bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; uitvaardigen
dedicate bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren toewijden
devote bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren toewijden
dictate bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven dicteren; een brief dicteren; ingeven
direct gebieden; gelasten; voorschrijven aanvoeren; begeleiden; besturen; dirigeren; leiden; leiding geven; managen; meevoeren; orkest dirigeren; regisseren; verwijzen; verwijzen naar; voeren; voorzitten
exert power bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
force bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren doordrijven; dwingen; dwingen te doen; forceren; noodzaken tot; opdringen
instruct gebieden; gelasten; voorschrijven bijbrengen; doceren; inlichten; instructie geven; instrueren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; opdracht geven; opdragen; voorlichten
ordain bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven afkondigen; decreteren; uitvaardigen
order bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gezaghebben; heersen; ingeven; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; ordenen; orderen; organiseren; overheersen; rangordenen; rangschikken; regelen; regeren; schikken; uitvaardigen
rule bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren gezaghebben; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; overheersen; regeren; verspreiden van ziekte
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devote bemind; dierbaar; geliefd; lief; toegenegen
direct directe; frontaal; klassikaal; openlijk; ronduit

Wiktionary: gebieden

gebieden
verb
  1. een dwingende opdracht geven
gebieden
verb
  1. to issue a command

Verwante vertalingen van gebied