Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. beschleunigt:
  2. beschleunigen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor beschleunigt (Duits) in het Frans

beschleunigt:

beschleunigt bijvoeglijk naamwoord

  1. beschleunigt
    précipité; accéléré
  2. beschleunigt (schneller gemacht)
    accéléré; poussé

Vertaal Matrix voor beschleunigt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
poussé Anpflanzen; Anpflanzung; Aufstrich; Blüte; Wachstum; Wuchs
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accéléré beschleunigt; schneller gemacht
poussé beschleunigt; schneller gemacht angestoßen
précipité beschleunigt gedankenlos; gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; hetzig; leichtfertig; leichtsinnig; schnell; unbedachtsam; unbesonnen; unvorsichtig; unüberlegt; voreilig; vorschnell; waghalsig; überhastet; überstürzt

beschleunigen:

beschleunigen werkwoord (beschleunige, beschleunigst, beschleunigt, beschleunigte, beschleunigtet, beschleunigt)

  1. beschleunigen (beeilen)
    accélérer; précipiter; presser; hâter; activer; brusquer
    • accélérer werkwoord (accélère, accélères, accélérons, accélérez, )
    • précipiter werkwoord (précipite, précipites, précipitons, précipitez, )
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
    • activer werkwoord (active, actives, activons, activez, )
    • brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
  2. beschleunigen
    accélérer; démarrer
    • accélérer werkwoord (accélère, accélères, accélérons, accélérez, )
    • démarrer werkwoord (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
  3. beschleunigen
    accélérer
    • accélérer werkwoord (accélère, accélères, accélérons, accélérez, )
  4. beschleunigen (verbessern)
    simplifier; rationaliser
    • simplifier werkwoord (simplifie, simplifies, simplifions, simplifiez, )
    • rationaliser werkwoord (rationalise, rationalises, rationalisons, rationalisez, )

Conjugations for beschleunigen:

Präsens
  1. beschleunige
  2. beschleunigst
  3. beschleunigt
  4. beschleunigen
  5. beschleunigt
  6. beschleunigen
Imperfekt
  1. beschleunigte
  2. beschleunigtest
  3. beschleunigte
  4. beschleunigten
  5. beschleunigtet
  6. beschleunigten
Perfekt
  1. habe beschleunigt
  2. hast beschleunigt
  3. hat beschleunigt
  4. haben beschleunigt
  5. habt beschleunigt
  6. haben beschleunigt
1. Konjunktiv [1]
  1. beschleunige
  2. beschleunigest
  3. beschleunige
  4. beschleunigen
  5. beschleuniget
  6. beschleunigen
2. Konjunktiv
  1. beschleunigte
  2. beschleunigtest
  3. beschleunigte
  4. beschleunigten
  5. beschleunigtet
  6. beschleunigten
Futur 1
  1. werde beschleunigen
  2. wirst beschleunigen
  3. wird beschleunigen
  4. werden beschleunigen
  5. werdet beschleunigen
  6. werden beschleunigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beschleunigen
  2. würdest beschleunigen
  3. würde beschleunigen
  4. würden beschleunigen
  5. würdet beschleunigen
  6. würden beschleunigen
Diverses
  1. beschleunig!
  2. beschleunigt!
  3. beschleunigen Sie!
  4. beschleunigt
  5. beschleunigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beschleunigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accélérer beeilen; beschleunigen Tempo machen; rasen
activer beeilen; beschleunigen aktivieren; anblasen; anfachen; anfangen; anfeuern; anheben; animieren; anregen; anschüren; anspornen; anstiften; antreiben; aufmuntern; aufnehmen; aufschüren; aufwiegeln; beginnen; bejauchzen; beleben; brennen; einführen; einleiten; einsetzen; ermuntern; ermutigen; feiern; fördern; hervorrufen; initiieren; introduzieren; jemand motivieren; jemanden zu etwas ermuntern; jubeln; komplimentieren; motivieren; neubeleben; provuzieren; schüren; starten; stimulieren; unterstützen; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
brusquer beeilen; beschleunigen Gewalt gebrauchen; anfallen; angreifen; anstürmen; befehlen; belästigen; bestürmen; brutal vorgehen; brüskieren; einschüchtern; erzwingen; forcieren; gebieten; martern; piesacken; plagen; pressen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
démarrer beschleunigen Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; abheben; anfahren; anfangen; anheben; anschneiden; antreten; aufnehmen; aufwerfen; beginnen; einleiten; einläuten; einsetzen; loswerfen; spurten; starten
hâter beeilen; beschleunigen aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; wetzen
presser beeilen; beschleunigen andringen; andrücken; animieren; anspornen; antreiben; aufbügeln; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; ausdrücken; auspressen; ausquetschen; drücken; durchsetzen; durchwühlen; eilen; eindrücken; ermuntern; ermutigen; festdrücken; festklemmen; festkneifen; hasten; hetzen; hinaufdrücken; hochdrehen; hochtreiben; jagen; klammern; klemmen; kneifen; knellen; komprimieren; motivieren; pressen; quetschen; rasen; schnüren; sich beeilen; spannen; stimulieren; umklammern; wetzen; zudrücken; zukneifen; zusammendrücken; zusammenpressen; zwicken; zwängen
précipiter beeilen; beschleunigen abstürzen; eilen; hasten; hetzen; hinabstürzen; jagen; niederstürzen; wetzen
rationaliser beschleunigen; verbessern rationalisieren
simplifier beschleunigen; verbessern simplifizieren; vereinfachen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer aktivieren; zulassen

Synoniemen voor "beschleunigen":

  • abgehen; an Fahrt gewinnen; eine Schippe zulegen; einen Zahn zulegen; Fahrt aufnehmen; in Fahrt kommen; in Schwung kommen; schneller werden; zunehmen

Wiktionary: beschleunigen

beschleunigen
  1. -
beschleunigen
verb
  1. rendre plus rapide.
  2. traiter avec les signes d’une préférence ou d'une bienveillance marquer.
  3. briser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
  4. Faire avancer vite, accélérer.
  5. exercer une pression, serrer plus ou moins fort.
  6. jeter, faire tomber d’un lieu élevé.

Cross Translation:
FromToVia
beschleunigen accélérer accelerate — to cause to move faster
beschleunigen accélérer accelerate — to quicken natural or ordinary progression or process
beschleunigen accélérer accelerate — to become faster
beschleunigen hâter; presser hasten — to make someone/something speed up
beschleunigen accélérer versnellen — een grotere snelheid (doen) bereiken