Frans

Uitgebreide vertaling voor envoyer (Frans) in het Nederlands

envoyer:

envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )

  1. envoyer (poster; mettre à la poste; expédier)
    verzenden; sturen; opsturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • sturen werkwoord (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)
    • opsturen werkwoord (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden werkwoord (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
  2. envoyer (expédier; remettre; livrer; )
    zenden; versturen
    • zenden werkwoord (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • versturen werkwoord (verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)
  3. envoyer (transférer de l'argent; verser; virer; transcrire; expédier)
    geld overmaken; overschrijven; overboeken; overzenden
    • geld overmaken werkwoord
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
    • overboeken werkwoord (overboek, overboekt, overboekte, overboekten, overboekt)
    • overzenden werkwoord (zend over, zendt over, zond over, zonden over, overgezonden)
  4. envoyer (introduire; commencer à; lancer; )
    voorstellen; introduceren; kennis laten maken
    • voorstellen werkwoord (stel voor, stelt voor, stelde voor, stelden voor, voorgesteld)
    • introduceren werkwoord (introduceer, introduceert, introduceerde, introduceerden, geïntroduceerd)
    • kennis laten maken werkwoord
  5. envoyer
    inzenden; insturen
    • inzenden werkwoord (zend in, zendt in, zond in, zonden in, ingezonden)
    • insturen werkwoord (stuur in, stuurt in, stuurde in, stuurden in, ingestuurd)
  6. envoyer
    toesturen
    • toesturen werkwoord (stuur toe, stuurt toe, stuurde toe, stuurden toe, toegestuurd)
  7. envoyer
    rondsturen
    • rondsturen werkwoord (stuur rond, stuurt rond, stuurde rond, stuurden rond, rondgestuurd)
  8. envoyer (commencer; commencer à; démarrer; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  9. envoyer (renvoyer à; renvoyer; expédier)
  10. envoyer (envoyer par courrier électronique)
    verzenden
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)

Conjugations for envoyer:

Présent
  1. envoie
  2. envoies
  3. envoie
  4. envoyons
  5. envoyez
  6. envoient
imparfait
  1. envoyais
  2. envoyais
  3. envoyait
  4. envoyions
  5. envoyiez
  6. envoyaient
passé simple
  1. envoyai
  2. envoyas
  3. envoya
  4. envoyâmes
  5. envoyâtes
  6. envoyèrent
futur simple
  1. enverrai
  2. enverras
  3. enverra
  4. enverrons
  5. enverrez
  6. enverront
subjonctif présent
  1. que j'envoie
  2. que tu envoies
  3. qu'il envoie
  4. que nous envoyions
  5. que vous envoyiez
  6. qu'ils envoient
conditionnel présent
  1. enverrais
  2. enverrais
  3. enverrait
  4. enverrions
  5. enverriez
  6. enverraient
passé composé
  1. ai envoyé
  2. as envoyé
  3. a envoyé
  4. avons envoyé
  5. avez envoyé
  6. ont envoyé
divers
  1. envoie!
  2. envoyez!
  3. envoyons!
  4. envoyé
  5. envoyant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor envoyer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen commencement; début
beginnen commencement; début
overschrijven copiage; fait de tricher
posten envoi; expédition; livraison par la poste; livraison par poste
sturen gouvernails; volants
versturen envoi; expédition; livraison par poste
verzenden envoi; expédition; livraison par poste
voorstellen propositions
wegsturen envoi; expédition; livraison par poste
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
beginnen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher annoncrer; commencer; débuter; démarrer; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; inaugurer; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; s'activer; s'y mettre; se mettre en marche; se mettre en mouvement; étrenner
geld overmaken envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer
insturen envoyer
introduceren activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer
inzenden envoyer
kennis laten maken activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer
opsturen envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer envoyer à; expédier à; transmettre; émettre
overboeken envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer
overschrijven envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer copier; refrapper; remplacer; substituer; écraser
overzenden envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer transmettre
posten envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer déposer; envoyer à; expédier à; mettre; mettre à la poste; placer; poser; poster; publier; publier sur; publier sur Facebook; stationner; transmettre; émettre
rondsturen envoyer
starten activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher aborder; allumer; annoncrer; avancer; brancher sur; commencer; démarrer; entamer; entamer la conversation; faire fonctionner; faire marcher; inaugurer; lancer; mettre en circuit; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; établir le contact
sturen envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer conduire; tenir le volant; être au volant
toesturen envoyer
toezenden envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer envoyer à; expédier à; transmettre; émettre
van start gaan activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
versturen déposer; envoyer; expédier; fournir; livrer; porter; remettre; émettre
verwijzen naar envoyer; expédier; renvoyer; renvoyer à
verzenden envoyer; envoyer par courrier électronique; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer; répartir
voorstellen activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer proposer
wegsturen envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer congédier; décharger; démettre; détourner; licencier; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; éconduire
wegzenden envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer
zenden déposer; envoyer; expédier; fournir; livrer; porter; remettre; émettre conduire; diffuser; envoyer à; expédier à; radiodiffuser; tenir le volant; transmettre; émaner; émettre; être au volant

Synoniemen voor "envoyer":


Wiktionary: envoyer

envoyer
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
envoyer
verb
  1. [een persoon] ergens heen doen gaan
  2. een bestand van een lokale computer of server naar een computer of server op afstand overbrengen
  3. iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven
  4. een bericht via post of e-mail overbrengen

Cross Translation:
FromToVia
envoyer e-mailen; mailen e-mail — intransitive: to send an e-mail or e-mails
envoyer voor elkaar krijgen; slagen nail — accomplish something completely and successfully
envoyer zenden; verzenden; sturen; opsturen send — make something go somewhere

Verwante vertalingen van envoyer