Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebonden (Nederlands) in het Spaans

gebonden:

gebonden bijvoeglijk naamwoord

  1. gebonden (niet vrij)
    comprometido; atado; ligado; entregado a; obligado; obligatorio
  2. gebonden

Vertaal Matrix voor gebonden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atado vastketenen; vastkluisteren; vastleggen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
dependiente gebonden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atado gebonden; niet vrij dichtgeknoopt; geboeid; gefascineerd; geïntrigeerd; onvrij; opgebonden; vastgebonden; vastgemaakt
comprometido gebonden; niet vrij betrokken; ermee gemoeid zijn; onvrij
dependiente afhankelijk; bijkomstig; inferieur; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen; onzelfstandig
entregado a gebonden; niet vrij onvrij
ligado gebonden; niet vrij onvrij
obligado gebonden; niet vrij dwangmatig; gedwongen; geforceerd; obligaat; obligatoir; onvrij; onvrijwillig; reglementair; vereist; verplicht
obligatorio gebonden; niet vrij bindende; dwangmatig; dwingend; gebiedend; gedwongen; geforceerd; gelastend; imperatief; obligaat; obligatoir; onvrij; onvrijwillig; plichtmatig; reglementair; vereisend; vereist; verplicht; verplichtend

Verwante woorden van "gebonden":


Wiktionary: gebonden


Cross Translation:
FromToVia
gebonden denso; espeso; tupido denseépais, compact, dont les parties nous paraissent plus épaisses ou plus serrées.

gebonden vorm van binden:

binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)

  1. binden (boekbinden; inbinden)
  2. binden (knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    amarrar; atar; amordazar; agarrotar
  3. binden (ketenen; boeien; kluisteren)
    tomar; agarrar; encadenar; coger; cautivar; poner las esposas

Conjugations for binden:

o.t.t.
  1. bind
  2. bindt
  3. bindt
  4. binden
  5. binden
  6. binden
o.v.t.
  1. bond
  2. bond
  3. bond
  4. bonden
  5. bonden
  6. bonden
v.t.t.
  1. heb gebonden
  2. hebt gebonden
  3. heeft gebonden
  4. hebben gebonden
  5. hebben gebonden
  6. hebben gebonden
v.v.t.
  1. had gebonden
  2. had gebonden
  3. had gebonden
  4. hadden gebonden
  5. hadden gebonden
  6. hadden gebonden
o.t.t.t.
  1. zal binden
  2. zult binden
  3. zal binden
  4. zullen binden
  5. zullen binden
  6. zullen binden
o.v.t.t.
  1. zou binden
  2. zou binden
  3. zou binden
  4. zouden binden
  5. zouden binden
  6. zouden binden
diversen
  1. bind!
  2. bindt!
  3. gebonden
  4. bindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor binden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agarrar aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agarrar binden; boeien; ketenen; kluisteren aangrijpen; aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; graaien; grabbelen; grijpen; inhaken; klauwen; klemmen; knellen; omklemmen; ontroeren; pakken; snuffelen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; verstrikken
agarrotar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken stijf maken; stijven
amarrar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; blokken; dichtbinden; leerstof erin stampen; leren; meren; studeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vastsnoeren; verankeren; zekeren
amordazar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
atar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
cautivar binden; boeien; ketenen; kluisteren aandacht vasthouden; aanhouden; arresteren; betrappen; boeien; gekluisterd zitten; gevangennemen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; in hechtenis nemen; inrekenen; ketenen; oppakken; snappen; vatten
coger binden; boeien; ketenen; kluisteren aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; benemen; betrappen; binnen halen; gappen; grijpen; halen; iets onverwachts doen; inpikken; jatten; kapen; klauwen; leegstelen; nemen; nuttigen; obsederen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; pikken; plukken; plunderen; roven; snaaien; snappen; stelen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; toeëigenen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verrassen; verschalken; verstrikken; vervreemden; verzamelen; wat neervalt opvangen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
encadenar binden; boeien; ketenen; kluisteren aandacht vasthouden; aaneenrijgen; aaneenschakelen; betrappen; boeien; gekluisterd zitten; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; koppelen; rijgen; samenvoegen; snappen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
encuadernar binden; boekbinden; inbinden inbinden; zich bedwingen
poner las esposas binden; boeien; ketenen; kluisteren betrappen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; snappen
tomar binden; boeien; ketenen; kluisteren aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binnenkrijgen; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; keuren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen

Verwante definities voor "binden":

  1. een gerecht dikker maken1
    • ik bond de soep met bloem1
  2. er omheen doen en vastmaken1
    • hij bond het touw om de stapel kranten1
  3. hem in zijn vrijheid beperken1
    • mijn moeder is aan huis gebonden1

Wiktionary: binden

binden
verb
  1. vastmaken (evt. figuurlijk)

Cross Translation:
FromToVia
binden atar; ligar; amarrar tie — to attach or fasten with string
binden anudar; ligar; atar nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
binden ligar; atar; encuadernar relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
binden apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Verwante vertalingen van gebonden