Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knellen (Nederlands) in het Frans

knellen:

knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)

  1. knellen (drukken)
    appuyer; presser; faire pression; peser; serrer
    • appuyer werkwoord (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • faire pression werkwoord
    • peser werkwoord (pèse, pèses, pesons, pesez, )
    • serrer werkwoord (serre, serres, serrons, serrez, )
  2. knellen (vastklemmen; vasthouden; vastknellen)
    tordre; serrer; comprimer; compresser
    • tordre werkwoord (tords, tord, tordons, tordez, )
    • serrer werkwoord (serre, serres, serrons, serrez, )
    • comprimer werkwoord (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • compresser werkwoord (compresse, compresses, compressons, compressez, )
  3. knellen (omklemmen; klemmen)
    serrer; saisir; coincer; pincer; presser; tordre; comprimer; happer; compresser
    • serrer werkwoord (serre, serres, serrons, serrez, )
    • saisir werkwoord (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • coincer werkwoord (coince, coinces, coinçons, coincez, )
    • pincer werkwoord (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • tordre werkwoord (tords, tord, tordons, tordez, )
    • comprimer werkwoord (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • happer werkwoord (happe, happes, happons, happez, )
    • compresser werkwoord (compresse, compresses, compressons, compressez, )
  4. knellen (strak zitten)
    coincer; presser; se saigner aux quatre veines pour; tordre; serrer; pincer; rogner; manquer; comprimer; compresser
    • coincer werkwoord (coince, coinces, coinçons, coincez, )
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • tordre werkwoord (tords, tord, tordons, tordez, )
    • serrer werkwoord (serre, serres, serrons, serrez, )
    • pincer werkwoord (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • rogner werkwoord (rogne, rognes, rognons, rognez, )
    • manquer werkwoord (manque, manques, manquons, manquez, )
    • comprimer werkwoord (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • compresser werkwoord (compresse, compresses, compressons, compressez, )

Conjugations for knellen:

o.t.t.
  1. knel
  2. knelt
  3. knelt
  4. knellen
  5. knellen
  6. knellen
o.v.t.
  1. knelde
  2. knelde
  3. knelde
  4. knelden
  5. knelden
  6. knelden
v.t.t.
  1. heb gekneld
  2. hebt gekneld
  3. heeft gekneld
  4. hebben gekneld
  5. hebben gekneld
  6. hebben gekneld
v.v.t.
  1. had gekneld
  2. had gekneld
  3. had gekneld
  4. hadden gekneld
  5. hadden gekneld
  6. hadden gekneld
o.t.t.t.
  1. zal knellen
  2. zult knellen
  3. zal knellen
  4. zullen knellen
  5. zullen knellen
  6. zullen knellen
o.v.t.t.
  1. zou knellen
  2. zou knellen
  3. zou knellen
  4. zouden knellen
  5. zouden knellen
  6. zouden knellen
en verder
  1. is gekneld
diversen
  1. knel!
  2. knelt!
  3. gekneld
  4. knellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor knellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
serrer aanschroeven; vastschroeven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appuyer drukken; knellen aanbevelen; aanraden; baseren; bemoedigen; bijvallen; coöpereren; dragen; funderen; iemand recommanderen; indrukken; induwen; instemmen; meewerken; nomineren; ondersteunen; opbeuren; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; steunen op; stutten; tikken op; troosten; vertroosten; voordragen
coincer klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten afklemmen; afknijpen
compresser klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen comprimeren; fijndrukken; inpakken; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen
comprimer klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen comprimeren; fijndrukken; inpersen; insnoeren; kleiner maken; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; verkleinen
faire pression drukken; knellen
happer klemmen; knellen; omklemmen
manquer knellen; strak zitten afgaan; afwezig zijn; erbij inschieten; falen; floppen; gebrek hebben; in de puree lopen; kwijtraken; mankeren; misgaan; mislopen; mislukken; missen; ontberen; ontbreken; over het hoofd zien; stranden; verkeerd lopen; verliezen; verloren gaan; vermissen; verzaken; verzuimen; wegraken
peser drukken; knellen afwegen; beraden; beschouwen; consideren; iets overwegen; met zorg wegen; overdenken; overwegen; uitwegen; wegen
pincer klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten dichtknijpen; grijpen; klauwen; leegknijpen; pakken; tokkelen; uitdrukken; uitknijpen; vangen; vastknijpen; vatten; verstrikken
presser drukken; klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; leegknijpen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen; voortmaken; zich spoeden
rogner knellen; strak zitten beknibbelen; bijknippen; bijsnijden; een beetje knippen; knibbelen; knijpen; schrapen
saisir klemmen; knellen; omklemmen aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; ketenen; klauwen; kluisteren; met handen omvatten; met het verstand vatten; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen
se saigner aux quatre veines pour knellen; strak zitten kromliggen; nijpen
serrer drukken; klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtknijpen; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; klemzetten; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; oprekken; overspannen; rekken; samendrukken; samenpersen; schroeven; vastdraaien; vastdrukken; vastknijpen; vastschroeven
tordre klemmen; knellen; omklemmen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen ineendraaien; ontwrichten; uitwringen; verdraaien; verstuiken; verwringen; verzwikken; wriggelen; wrikken; wringen; zich wringen; zwikken