Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: irrité

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: irrité

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. irriter:
  2. irrité:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor irrité (Frans) in het Nederlands

irriter:

irriter werkwoord (irrite, irrites, irritons, irritez, )

  1. irriter (harceler; taquiner; enquiquiner; agacer; asticoter)
    uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
    • pesten werkwoord (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen werkwoord (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • treiteren werkwoord (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tarten werkwoord (tart, tartte, tartten, getart)
    • stangen werkwoord
    • jennen werkwoord (jen, jent, jende, jenden, gejend)
    • zieken werkwoord (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)
    • sarren werkwoord (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
    • tergen werkwoord (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
  2. irriter (énerver; agacer; piquer; s'irriter)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    • irriteren werkwoord (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren werkwoord (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  3. irriter (troubler; déranger; perturber; )
    verstoren; vertoornen
    • verstoren werkwoord (verstoor, verstoort, verstoorde, verstoorden, verstoord)
    • vertoornen werkwoord (vertoorn, vertoornt, vertoornde, vertoornden, vertoornd)
  4. irriter (aigrir; gâter; empoisonner; exaspérer; enfieller)
    verknoeien; iets vergallen
  5. irriter (râper; frotter; polir; )
    schaven; raspen; schuren
    • schaven werkwoord (schaaf, schaaft, schaafte, schaaften, geschaafd)
    • raspen werkwoord (rasp, raspt, raspte, raspten, geraspt)
    • schuren werkwoord (schuur, schuurt, schuurde, schuurden, geschuurd)

Conjugations for irriter:

Présent
  1. irrite
  2. irrites
  3. irrite
  4. irritons
  5. irritez
  6. irritent
imparfait
  1. irritais
  2. irritais
  3. irritait
  4. irritions
  5. irritiez
  6. irritaient
passé simple
  1. irritai
  2. irritas
  3. irrita
  4. irritâmes
  5. irritâtes
  6. irritèrent
futur simple
  1. irriterai
  2. irriteras
  3. irritera
  4. irriterons
  5. irriterez
  6. irriteront
subjonctif présent
  1. que j'irrite
  2. que tu irrites
  3. qu'il irrite
  4. que nous irritions
  5. que vous irritiez
  6. qu'ils irritent
conditionnel présent
  1. irriterais
  2. irriterais
  3. irriterait
  4. irriterions
  5. irriteriez
  6. irriteraient
passé composé
  1. ai irrité
  2. as irrité
  3. a irrité
  4. avons irrité
  5. avez irrité
  6. ont irrité
divers
  1. irrite!
  2. irritez!
  3. irritons!
  5. irrité
  6. irritant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor irriter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plagen atrocités; horreurs; misères; tortures; tourments; épouvantes
treiteren tracasserie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ergeren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
iets vergallen aigrir; empoisonner; enfieller; exaspérer; gâter; irriter
irriteren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
jennen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
op de zenuwen werken agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
pesten agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
plagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
raspen craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
sarren agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
schaven craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
schuren craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
stangen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
tarten agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
tergen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
treiteren agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
uitdagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner inciter à; provoquer; susciter
verknoeien aigrir; empoisonner; enfieller; exaspérer; gâter; irriter abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; dissiper; défigurer; dépérir; détériorer; empester; empoisonner; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verstoren brouiller; déranger; fâcher; gêner; interrompre; irriter; mettre en colère; perturber; troubler troubler
vertoornen brouiller; déranger; fâcher; gêner; interrompre; irriter; mettre en colère; perturber; troubler
vervelen agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver embêter; ennuyer
zieken agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner

Synoniemen voor "irriter":


Wiktionary: irriter

irriter irriter
verb
  1. op onaangename wijze prikkelen
  2. iemand voortdurend lastig vallen
Cross Translation:
FromToVia
• irriter → irriteren; vervelen ↔ chafe — to be vexed; to fret; to be irritated
• irriter → irriteren ↔ exacerbate — to irritate
• irriter → steken; prikken; irriteren; branden ↔ nettle — of the nettle plant etc., to sting causing a rash
• irriter → steken; irriteren; op de heupen werken ↔ nettle — to pique, irritate, vex or provoke someone

irrité:

irrité bijvoeglijk naamwoord

  1. irrité (de mauvaise humeur; plaignant; grincheux; )
    chagrijnig; humeurig; gemelijk; slecht gehumeurd; nurks; knorrig; sikkeneurig
  2. irrité (fâché; furieux; en colère; )
    kwaad; boos; razend; furieus; nijdig; woest; vertoornd; spinnijdig; ziedend; toornig
  3. irrité (de mauvais poil; susceptible; sensible; )
    geïrriteerd; prikkelbaar; aangebrand; pissig; geprikkeld; geërgerd
  4. irrité (mécontent; grincheux; hargneusement; )
    ontevreden; gebelgd; misnoegd
  5. irrité (courroucé)
    vergramd
  6. irrité (férocement; âpre; aigre; )
    verbitterd; bitter teleurgesteld
  7. irrité (vexé; échauffé; énervé; d'une manière agitée)
    geprikkeld; geïrriteerd; geërgerd
  8. irrité (fâché; fâché contre; en colère; irrité contre)
    gebeten
  9. irrité (revêche; âpre; virulent; )
    grimmig; verbeten
  10. irrité (d'un air maussade; bref; irascible; court; de mauvaise humeur)
    wrevelig; kortaf; korzelig; snauwend
  11. irrité (agité; excité; échauffé; )
    geagiteerd; levendig; verhit
  12. irrité (de mauvaise humeur; grincheux; mécontent; )
    geprikkeld; gepikeerd; wrevelig; misnoegd; ontstemd
  13. irrité (d'un ton bourru; grincheux; de mauvaise humeur; )
    chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig; nors
  14. irrité (enragé; opprimé; ulcéré; )
    onderdrukt; opgekropt; verkropt; verbeten

Vertaal Matrix voor irrité:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kwaad diable; démon; satan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangebrand de mauvais poil; excitable; hargneux; irascible; irritable; irrité; sensible; susceptible; vexé; à prendre avec des pincettes; énervé excitable; grincheux; grognon; grondeur; irascible; irritable; sensible; sensiblement; susceptible
boos courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré avec rage; courroucé; déchaîné; déchaînée; en colère; en couroux; enragé; enragée; envenimé; exaspéré; exaspérée; furibond; furieuse; furieusement; furieux; fâché; hargneux; rageur
chagrijnig bourru; brusque; d'un ton bourru; d'un ton râleur; d'un ton traînard; de mauvaise humeur; dolent; droit; fixe; grincheuse; grincheux; grognon; grognonne; grondeur; gémissant; impassible; irascible; irrité; juste; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; raide; rigide; rude; râleur; serré; tendu bougon; de mauvaise humeur; grincheux; grognon; hargneux; plaignant
furieus courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré avec rage; déchaîné; déchaînée; en colère; enragé; enragée; exaspéré; exaspérée; furibond; furieuse; furieusement; furieux; rageur
geagiteerd agité; alerte; chauffé; d'une manière agitée; dégourdi; excité; hardiment; irrité; vexé; vif; échauffé; énergiquement; éveillé
gebelgd avec dépit; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irrité; mécontent; vexé acariâtre; avec dépit; avec hargne; courroucé; d'un air mécontent; d'une humeur massacrante; en colère; en couroux; enragé; envenimé; furieusement; furieux; fâché; grincheuse; grincheusement; grincheux; hargneuse; hargneusement; hargneux; indigné; outré
gemelijk bourru; de mauvaise humeur; dolent; grincheux; grognon; gémissant; irascible; irrité; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; râleur bougon; d'un ton traînard; grincheuse; grincheux; grognon; grondeur; hargneux; irascible; maussade; plaignant; renfrogné
gepikeerd avec hargne; contrarié; d'un air mécontent; de mauvaise humeur; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irrité; mécontent contrarié; touché au vif
geprikkeld avec hargne; contrarié; d'un air mécontent; d'une manière agitée; de mauvais poil; de mauvaise humeur; excitable; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irascible; irritable; irrité; mécontent; sensible; susceptible; vexé; à prendre avec des pincettes; échauffé; énervé
geïrriteerd d'une manière agitée; de mauvais poil; excitable; hargneux; irascible; irritable; irrité; sensible; susceptible; vexé; à prendre avec des pincettes; échauffé; énervé
grimmig acharné; agressif; aigre; aigrement; aigri; en colère; enragé; fou de rage; furibond; furieusement; furieux; fâché contre; férocement; irrité; irrité contre; revêche; ulcéré; virulent; âpre; âprement
humeurig bourru; de mauvaise humeur; dolent; grincheux; grognon; gémissant; irascible; irrité; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; râleur bougon; excitable; grincheux; grognon; grondeur; hargneux; irascible; irritable; plaignant; sensible; sensiblement; susceptible
knorrig bourru; brusque; d'un ton bourru; d'un ton râleur; d'un ton traînard; de mauvaise humeur; dolent; droit; fixe; grincheuse; grincheux; grognon; grognonne; grondeur; gémissant; impassible; irascible; irrité; juste; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; raide; rigide; rude; râleur; serré; tendu bougon; d'un ton traînard; grincheuse; grincheux; grognon; grondeur; hargneux; irascible; maussade; plaignant; renfrogné
kortaf bref; court; d'un air maussade; de mauvaise humeur; irascible; irrité abrupt; brusque; brusquement; d'un ton brusque; d'un ton sec; rudement; sans détours; simplement; sobrement; sèchement; tout net
korzelig bref; brusque; court; d'un air maussade; d'un ton bourru; d'un ton râleur; d'un ton traînard; de mauvaise humeur; droit; fixe; grincheuse; grincheux; grognon; grognonne; grondeur; impassible; irascible; irrité; juste; maussade; raide; rigide; rude; serré; tendu excitable; grincheux; grognon; grondeur; irascible; irritable; sensible; sensiblement; susceptible
kwaad courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré acerbe; avec rage; courroucé; déchaîné; déchaînée; en colère; en couroux; enragé; enragée; envenimé; exaspéré; exaspérée; furibond; furieuse; furieusement; furieux; fâcheuse; fâcheux; fâché; hargneux; rageur
levendig agité; alerte; chauffé; d'une manière agitée; dégourdi; excité; hardiment; irrité; vexé; vif; échauffé; énergiquement; éveillé actif; activement; alerte; animé; avec animation; avec beaucoup d'énergie; avec enjouement; avec joie; avec vivacité; de bonne humeur; dynamique; enchanté; enjoué; ferme; fort; gai; gaie; gaiement; heureux; jovial; joyeuse; joyeusement; joyeux; plein de joie; pétulant; ravi; remuant; réjouissant; transporté de joie; très gai; turbulent; vif; vive; vivement; énergique; énergiquement
misnoegd avec dépit; avec hargne; contrarié; d'un air mécontent; de mauvaise humeur; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irrité; mécontent; vexé acariâtre; avec dépit; avec hargne; courroucé; d'un air mécontent; d'une humeur massacrante; en colère; ennuyé; enragé; grincheuse; grincheusement; grincheux; hargneuse; hargneusement; hargneux; indigné; mécontent; outré
nijdig courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré acerbe; avec rage; courroucé; déchaîné; déchaînée; en colère; en couroux; enragé; enragée; envenimé; envieux; exaspéré; exaspérée; furibond; furieuse; furieusement; furieux; fâcheuse; fâcheux; fâché; hargneux; jalousement; jaloux; rageur
nors brusque; d'un ton bourru; d'un ton râleur; d'un ton traînard; de mauvaise humeur; droit; fixe; grincheuse; grincheux; grognon; grognonne; grondeur; impassible; irascible; irrité; juste; maussade; raide; rigide; rude; serré; tendu abrupt; brusque; brusquement; d'un ton brusque
nurks bourru; brusque; d'un ton bourru; d'un ton râleur; d'un ton traînard; de mauvaise humeur; dolent; droit; fixe; grincheuse; grincheux; grognon; grognonne; grondeur; gémissant; impassible; irascible; irrité; juste; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; raide; rigide; rude; râleur; serré; tendu bougon; d'un ton traînard; grincheuse; grincheux; grognon; grondeur; hargneux; irascible; maussade; plaignant; renfrogné
ontevreden avec dépit; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irrité; mécontent; vexé
ontstemd avec hargne; contrarié; d'un air mécontent; de mauvaise humeur; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irrité; mécontent contrarié; touché au vif
pissig de mauvais poil; excitable; hargneux; irascible; irritable; irrité; sensible; susceptible; vexé; à prendre avec des pincettes; énervé
prikkelbaar de mauvais poil; excitable; hargneux; irascible; irritable; irrité; sensible; susceptible; vexé; à prendre avec des pincettes; énervé excitable; irascible; irritable; sensible
razend courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré avec rage; déchaîné; déchaînée; en colère; enragé; enragée; exaspéré; exaspérée; furibond; furieuse; furieusement; furieux; rageur
sikkeneurig bourru; de mauvaise humeur; dolent; grincheux; grognon; gémissant; irascible; irrité; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; râleur bougon; grincheux; grognon; hargneux; plaignant
spinnijdig courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré d'une humeur massacrante; furibond; très fâché
toornig courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré
verbeten acharné; agressif; aigre; aigrement; aigri; en colère; enragé; fou de rage; furibond; furieusement; furieux; fâché contre; férocement; haineux; irrité; irrité contre; opprimé; rancunier; revêche; réprimé; ulcéré; vindicatif; virulent; âcre; âpre; âprement acharné; haineux; rancunier; vindicatif
verbitterd agressif; aigre; aigrement; aigri; en colère; enragé; fou de rage; furieusement; furieux; fâché contre; férocement; irrité; irrité contre; ulcéré; virulent; âcre; âpre; âprement
vergramd courroucé; irrité
verhit agité; alerte; chauffé; d'une manière agitée; dégourdi; excité; hardiment; irrité; vexé; vif; échauffé; énergiquement; éveillé ardemment; ardent; avec ferveur; chauffé; enflammé; enthousiaste; exalté; excité; fervent; fiévreuse; fiévreusement; fiévreux; passionné; échauffé
vertoornd courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré courroucé; en colère; en couroux; enragé; envenimé; furieusement; furieux; fâché; hargneux
woest courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré avec rage; déchaîné; déchaînée; en colère; enragé; enragée; exaspéré; exaspérée; farouche; fou de rage; furibond; furieuse; furieusement; furieux; féroce; férocement; outré; raboteux; rageur; rude; rugueux; rêche; sauvage
wrevelig avec hargne; bref; contrarié; court; d'un air maussade; d'un air mécontent; de mauvaise humeur; grincheusement; grincheux; hargneusement; hargneux; irascible; irrité; mécontent d'un ton traînard; grincheuse; grincheux; grognon; grondeur; hargneux; irascible; maussade; renfrogné
ziedend courroucé; d'un air fâché; en colère; enragé; exaspéré; furibond; furieux; fâcheux; fâché; hargneusement; hargneux; indigné; irritable; irrité; mis en colère; outré enragé; sauvage; violent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bitter teleurgesteld agressif; aigre; aigrement; aigri; en colère; enragé; fou de rage; furieusement; furieux; fâché contre; férocement; irrité; irrité contre; ulcéré; virulent; âcre; âpre; âprement
gebeten en colère; fâché; fâché contre; irrité; irrité contre
geërgerd d'une manière agitée; de mauvais poil; excitable; hargneux; irascible; irritable; irrité; sensible; susceptible; vexé; à prendre avec des pincettes; échauffé; énervé
onderdrukt enragé; furieusement; fâché contre; haineux; irrité; irrité contre; opprimé; rancunier; réprimé; ulcéré; vindicatif; virulent; âcre; âpre; âprement
opgekropt enragé; furieusement; fâché contre; haineux; irrité; irrité contre; opprimé; rancunier; réprimé; ulcéré; vindicatif; virulent; âcre; âpre; âprement
slecht gehumeurd bourru; de mauvaise humeur; dolent; grincheux; grognon; gémissant; irascible; irrité; maussade; plaignant; plaintif; plaintivement; râleur bougon; grincheux; grognon; hargneux; plaignant
snauwend bref; court; d'un air maussade; de mauvaise humeur; irascible; irrité
verkropt enragé; furieusement; fâché contre; haineux; irrité; irrité contre; opprimé; rancunier

Synoniemen voor "irrité":


Wiktionary: irrité

Cross Translation:
FromToVia
• irrité → wrevelig ↔ wirsch — Gemütszustand: ärgerlich, aufgeregt

Verwante vertalingen van irrité







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1315 seconde
Page rendered in 1.0 seconds