Engels

Uitgebreide vertaling voor attend (Engels) in het Nederlands

attend:

to attend werkwoord (attends, attended, attending)

  1. to attend (be present at; witness)
    bijwonen; aanwezig zijn
    • bijwonen werkwoord (woon bij, woont bij, woonde bij, woonden bij, bijgewoond)
    • aanwezig zijn werkwoord (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)
  2. to attend (observe; perceive; witness)
    waarnemen; zien; observeren; bekijken; gewaarworden; gadeslaan; merken; horen; signaleren; voelen
    • waarnemen werkwoord (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • observeren werkwoord (observeer, observeert, observeerde, observeerden, geobserveerd)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • gadeslaan werkwoord (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • horen werkwoord (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
    • signaleren werkwoord (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  3. to attend (help; assist; be attentive; )
    helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen; weldoen
    • helpen werkwoord (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
    • assisteren werkwoord (assisteer, assisteert, assisteerde, assisteerden, geassisteerd)
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • seconderen werkwoord (secondeer, secondeert, secondeerde, secondeerden, gesecondeerd)
    • bijstaan werkwoord (sta bij, staat bij, stond bij, stonden bij, bijgestaan)
    • bijspringen werkwoord (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)
    • weldoen werkwoord (doe wel, doet wel, deed wel, deden wel, welgedaan)
  4. to attend (show up; arise; occur; )
    opkomen; verschijnen; opduiken; opdagen
    • opkomen werkwoord (kom op, komt op, kwam op, kwamen op, opgekomen)
    • verschijnen werkwoord (verschijn, verschijnt, verscheen, verschenen, verschenen)
    • opduiken werkwoord (duik op, duikt op, dook op, doken op, opgedoken)
    • opdagen werkwoord (daag op, daagt op, daagde op, daagden op, opgedaagd)
  5. to attend (listen carefully; listen)
    opletten; aandachtig luisteren; toeluisteren

Conjugations for attend:

present
  1. attend
  2. attend
  3. attends
  4. attend
  5. attend
  6. attend
simple past
  1. attended
  2. attended
  3. attended
  4. attended
  5. attended
  6. attended
present perfect
  1. have attended
  2. have attended
  3. has attended
  4. have attended
  5. have attended
  6. have attended
past continuous
  1. was attending
  2. were attending
  3. was attending
  4. were attending
  5. were attending
  6. were attending
future
  1. shall attend
  2. will attend
  3. will attend
  4. shall attend
  5. will attend
  6. will attend
continuous present
  1. am attending
  2. are attending
  3. is attending
  4. are attending
  5. are attending
  6. are attending
subjunctive
  1. be attended
  2. be attended
  3. be attended
  4. be attended
  5. be attended
  6. be attended
diverse
  1. attend!
  2. let's attend!
  3. attended
  4. attending
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor attend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
horen hearing; listening; listening to
observeren observation; observe
verschijnen appearance
voelen feeling; scanning; sensing
waarnemen detecting; discerning; noticing
zien observation; observe
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandachtig luisteren attend; listen; listen carefully
aanwezig zijn attend; be present at; witness be present; be there
assisteren aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second aid; assist; help
bekijken attend; observe; perceive; witness become aware of; behold; can drop dead; check; consider; control; examine; get lost; inspect; look at; notice; observe; perceive; scrutinise; scrutinize; see; see in; see over; see round; spectate; verify; view; visit; watch
bijspringen aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second give a hand; help; lend a hand; replace someone; support
bijstaan aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second
bijwonen attend; be present at; witness
gadeslaan attend; observe; perceive; witness eye; look at; observe; see; spectate; view; watch
gewaarworden attend; observe; perceive; witness become aware of; encounter; experience; feel; find; notice; observe; perceive; see; sense; signal
helpen aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second advance; be charitable to; help; promote; push
horen attend; observe; perceive; witness be customary; be proper; hear; learn
merken attend; observe; perceive; witness assent; authenticate; brand; certify; check; confirm; feel; mark; mark with a cross; notice; observe; perceive; ratify; see; sense; signal; tick; uphold
observeren attend; observe; perceive; witness look at; observe; see; spectate; view; watch
ondersteunen aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second carry; carry along; comfort; prop; prop up; shore; support
opdagen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
opduiken arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness appear again; bring to the surface; dive for; turn up
opkomen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
opletten attend; listen; listen carefully be alert; be careful of; guard; keep an eye on; listen carefully; look out; mind; observe; pay attention; pay attention to; spectate; take care; watch; watch out
seconderen aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second
signaleren attend; observe; perceive; witness notice; observe; signal
toeluisteren attend; listen; listen carefully
verschijnen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness come to light
voelen attend; observe; perceive; witness be in sympathy with; conceive; encounter; experience; feel; feel empathy for; grope; imagine; intend; notice; observe; perceive; see; sense; sympathise; sympathize; think; touch
waarnemen attend; observe; perceive; witness feel; look at; notice; observe; perceive; see; sense; signal; spectate; view; watch
weldoen aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second be charitable to
zien attend; observe; perceive; witness become aware of; behold; feel; look at; notice; observe; perceive; see; see in; sense; spectate; view; watch
- advert; assist; attend to; give ear; go to; hang; look; pay heed; see; serve; take care; wait on

Verwante woorden van "attend":


Synoniemen voor "attend":


Antoniemen van "attend":


Verwante definities voor "attend":

  1. give heed (to)1
    • The children in the audience attended the recital quietly1
    • They attended to everything he said1
  2. work for or be a servant to1
    • She attends the old lady in the wheelchair1
  3. take charge of or deal with1
    • I must attend to this matter1
  4. be present at (meetings, church services, university), etc.1
    • She attends class regularly1
    • I rarely attend services at my church1
  5. to accompany as a circumstance or follow as a result1
    • Menuhin's playing was attended by a 15-minute standing ovation1

Wiktionary: attend

attend
verb
  1. to be present at
attend
verb
  1. opzettelijk aanwezig zijn bij iets

Cross Translation:
FromToVia
attend bezoeken; over de vloer komen; verkeren fréquenteraller souvent dans un lieu.
attend behartigen; verzorgen; behandelen; cureren; verplegen; zorgen soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.
attend afgaan; bezoeken; opzoeken visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.

Verwante vertalingen van attend