Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hard (Nederlands) in het Engels

hard:

hard bijvoeglijk naamwoord

  1. hard (hardop; luid)
    aloud; out loud
  2. hard (hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig)
    harsh; hard; heartless; ruthless; merciless; cruel; relentless; callous; pitiless
  3. hard (hardhandig; ruw; onzacht)
    rough; hard; harsh; hard-handed; violent
  4. hard (luid klinkend; luid)
    loud; lustily; blatant; loudly; showy; aloud; openly; at the top of one's voice
  5. hard (met hoge snelheid; keihard)
    stone-hard; very fast; as fast as a bullet
  6. hard (hardvochtig; emotieloos; gevoelloos; )
    heartless; insensitive; emotionless; soulless; dispassionate; indifferent; hard-hearted; impassive; uncaring; unfeeling
  7. hard (schel; scherp; schril; hoog; snerpend)
    shrill
    • shrill bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor hard:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
callous eelt; eeltlaag; eeltplek
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blatant hard; luid; luid klinkend gewoonweg; klinkklaar; lawaaierig; luid; luidruchtig; opzichtig; protserig; puur; regelrecht; ronduit; rumoerig; schreeuwerig
callous hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig geen pijn voelend; gevoelloos; niet-voelend
cruel hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig barbaars; beestachtig; bloeddorstig; bruut; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; wreed
dispassionate emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
emotionless emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
harsh hard; hardhandig; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig; onzacht; ruw
heartless emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; onbarmhartig; ongenadig; ongevoelig; zielloos genadeloos; meedogenloos; onbarmhartig; ongenadig
impassive emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos geen pijn voelend; gelaten; gevoelloos; koelbloedig; niet-voelend; onaandoenlijk; onbewogen; onverschillig; stoïcijns
indifferent emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos indifferent; laconiek; lauw; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig
insensitive emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos onbegaan; ongevoelig
merciless hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig genadeloos; meedogenloos; onbarmhartig; ongenadig
pitiless hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig genadeloos; meedogenloos; onbarmhartig; ongenadig
relentless hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig dwangmatig
ruthless hard; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig genadeloos; meedogeloos; meedogenloos; onbarmhartig; ongenadig; wreed
showy hard; luid; luid klinkend opzichtig; protserig; schreeuwerig; spectaculair
shrill hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend doordringend; hel; indringend; schel klinkend; scherp; scherpklinkend
soulless emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
uncaring emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
unfeeling emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos geen pijn voelend; gevoelloos; niet-voelend; onbehoorlijk; onfatsoenlijk; ongehoord; onpassend; onwelgevoegelijk
violent hard; hardhandig; onzacht; ruw aanrandend; agressief; erg; fel; gewelddadig; heftig; hevig; intens; intensief; krachtig; verwoed
- gauw; luid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aloud hard; hardop; luid; luid klinkend luid; luidkeels; uit volle borst
loudly hard; luid; luid klinkend luid; luidkeels; uit volle borst
lustily hard; luid; luid klinkend
openly hard; luid; luid klinkend cru; met open vizier; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk
out loud hard; hardop; luid luid; luidkeels; uit volle borst
very fast hard; keihard; met hoge snelheid zeer snel
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- snel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
as fast as a bullet hard; keihard; met hoge snelheid
at the top of one's voice hard; luid; luid klinkend
hard hard; hardhandig; hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig; onzacht; ruw benard; benauwd; bikkelhard; ernstig; hachelijk; ijzerhard; kalkachtig; kalkhoudend; keihard; kritiek; kritisch; lastig; moeilijk; niet makkelijk; ongemakkelijk; penibel; problematisch; staalhard; steenhard; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar
hard-handed hard; hardhandig; onzacht; ruw
hard-hearted emotieloos; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos
loud hard; luid; luid klinkend joelend; keihard; lawaaierig; luid; luidkeels; luidruchtig; oorverdovend; opschepperig; protsend; protserig; rumoerig; schreeuwend; schreeuwerig; uit volle borst
rough hard; hardhandig; onzacht; ruw bobbelig; geaccidenteerd; globaal; hobbelig; in grote lijnen; niet glad; oneffen; ongelijkmatig; ruige; ruw
stone-hard hard; keihard; met hoge snelheid bikkelhard; ijzerhard; keihard; staalhard; steenhard

Verwante woorden van "hard":

  • hardheid, harder, hardere, hardst, hardste

Synoniemen voor "hard":


Antoniemen van "hard":


Verwante definities voor "hard":

  1. heel erg1
    • je hebt je rust hard nodig1
  2. met grote vaart1
    • hij rijdt veel te hard1
  3. hevig of krachtig1
    • er stond een harde wind1
  4. met veel kalk erin1
    • het water is hier hard1
  5. moeilijk of zwaar1
    • dat is erg hard voor hem1
  6. niet goed in te drukken1
    • het vriest, dus de grond is hard1
  7. streng en zonder medelijden1
    • de minister neemt harde maatregelen1
  8. waar bewijzen voor zijn1
    • de harde cijfers tonen aan dat hij gelogen heeft1
  9. krachtig, overduidelijk te horen1
    • die harde muziek komt van boven1

Wiktionary: hard

hard
adjective
  1. of a sound
  2. of water, high in dissolved calcium compounds
  3. severe
  4. resistant to pressure
  5. emotionally hardened
noun
  1. thing that is awkward or difficult to understand
  2. -

Cross Translation:
FromToVia
hard loud laut — von Ton und Stimmen : stark, intensiv
hard unrelenting; implacable airain — Symbole de la dureté. (2)
hard austere; severe; strict; harsh; sharp; stark; stern austère — Qui est rigoureux pour le corps et qui mortifier les sens et l’esprit. — note Se dit surtout des doctrines et des pratiques religieux.
hard hard; difficult; inconvenient; tough; arduous dur — Qui, par suite de sa fermeté, est difficile à pénétrer, à entamer.
hard loud; lofty; high haut — Qui élever. — note Par opposition à bas et à petit, en parlant d’un objet considérer par rapport à tous les autres objets du même genre, ou seulement par comparaison à un ou à plusieurs autres.
hard ruthless; merciless; pitiless; relentless; intransigent; obdurate; uncompromising; callous; hardline impitoyable — Qui est insensible à la pitié, qui est sans pitié.
hard aural; sonorous; resonant; sonic; loud sonore — Qui rendre un son.
hard severe; strict; austere; hard; harsh; sharp; stark; stern; tough sévère — Qui est rigide, sans indulgence.

harden:

harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden (stalen; uitharden)
    to harden; to steel; to toughen; to iron; become hard
    • harden werkwoord (hardens, hardened, hardening)
    • steel werkwoord (steels, steeled, steeling)
    • toughen werkwoord (toughens, toughened, toughening)
    • iron werkwoord (irons, ironed, ironing)
    • become hard werkwoord
  2. harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
    to practise; to train; to lead up; to practice
    • practise werkwoord, Brits (practises, practised, practising)
    • train werkwoord (trains, trained, training)
    • lead up werkwoord (leads up, led up, leading up)
    • practice werkwoord, Amerikaans (practices, practiced, practicing)
    to tutor
    – be a tutor to someone; give individual instruction 2
    • tutor werkwoord (tutors, tutored, tutoring)
      • She tutored me in Spanish2
  3. harden (uithouden; dragen; volhouden; )
    to bear; to persist; to endure; to stand; to tolerate
    • bear werkwoord (bears, bearing)
    • persist werkwoord (persists, persisted, persisting)
    • endure werkwoord (endures, endured, enduring)
    • stand werkwoord (stands, stood, standing)
    • tolerate werkwoord (tolerates, tolerated, tolerating)

Conjugations for harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

harden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. harden (bestand maken tegen)
    the making resistant; the making withstand

Vertaal Matrix voor harden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bear beer
harden stalen; verharden
iron Ferro; ijzer
making resistant bestand maken tegen; harden
making withstand bestand maken tegen; harden
practice aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
stand bewering; denkbeeld; driepoot; getuigenbank; gezichtspunt; houding; idee; interpretatie; inzicht; kraam; kraampje; lezing; mat; matje; mening; onderlegger; onderstel; onderzetter; oordeel; opinie; opvatting; placemat; poot; positie; sokkel; staander; stalletje; stand; stand op jaarbeurs; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; tafelmatje; thema; visie; voet; voetstuk; zienswijze; zuilvoet
steel Ferro; ijzer; staal
train karavaan; sleep; spoortrein; trein; treinstel
tutor begeleider; curator; docent; instructeur; leerkracht; leermeester; leraar; meester; mentor; oefenmeester; onderwijzer; opleider; opleidster; opvoeder; pedant; schoolmeester; voogd
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bear doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; dulden; gebukt gaan onder; iets verduren; incasseren; opvangen; torsen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren
become hard harden; stalen; uitharden hard worden; verharden
endure doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; duren; velen; verdragen; verduren; verteren
harden harden; stalen; uitharden
iron harden; stalen; uitharden gladstrijken; strijken
lead up bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen omhoogleiden; omhoogvoeren; opleiden; scholen
persist doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aandringen; aanhouden; continueren; doordouwen; doorgaan; doorzetten; op iets aandringen; standhouden; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
practice bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
stand doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; dulden; staan; velen; verdragen; verduren; verteren
steel harden; stalen; uitharden
tolerate doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden autoriseren; dulden; duren; gedogen; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; vergunnen
toughen harden; stalen; uitharden
train bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; blokken; dier africhten; doceren; dresseren; inlichten; leren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; studeren; trainen; voorlichten
tutor bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijleren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iron ijzeren

Verwante definities voor "harden":

  1. hard worden1
    • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Wiktionary: harden

harden
verb
  1. to cause to become accustomed to something unpleasant by prolonged exposure
  2. make hard(er)
  3. to solidify
  4. to gel or harden
noun
  1. rapid cooling of hot metal object

Cross Translation:
FromToVia
harden harden; temper; season; steel; toughen durcir — Durcir

Verwante vertalingen van hard