Nederlands

Uitgebreide vertaling voor open (Nederlands) in het Engels

open:

open bijvoeglijk naamwoord

  1. open
    open
    • open bijvoeglijk naamwoord
  2. open
    open
    – Pertaining to the status assigned to records in the system that are in progress. 1
    • open bijvoeglijk naamwoord
  3. open (openhartig; oprecht; onomwonden; )
    sincere; straight; straightforward; frank; honest; open; plain; fair
  4. open (niet dicht)
    open; not closed
  5. open (genaakbaar; toegankelijk; benaderbaar)
    accessible; amenable; approachable; open; frank
  6. open (rechtschapen; oprecht; eerlijk)
    honest; sincere; upright; true; frank; open; fair
    • honest bijvoeglijk naamwoord
    • sincere bijvoeglijk naamwoord
    • upright bijvoeglijk naamwoord
    • true bijvoeglijk naamwoord
    • frank bijvoeglijk naamwoord
    • open bijvoeglijk naamwoord
    • fair bijvoeglijk naamwoord
  7. open (rechttoe; frank)
    frank; straight ahead; open; straight on

Vertaal Matrix voor open:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fair kermis; kermisterrein
open vrije ruimten
straight pokerterm voor straat; straat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
open aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accessible benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk begaanbaar; bereikbaar; ontvankelijk; openstaand; toegankelijk; vatbaar
amenable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam
approachable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
frank benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig
honest eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; lief; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig; volmondig; voorbeeldig; zedig; zoet
open benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; niet dicht; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit gulweg; onbedekt; onoverdekt; onverhuld
plain vlakte
sincere eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; eerlijk; ernstig; gemeend; hartgrondig; heel erg; ongeveinsd; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; serieus; vol ernst; werkelijk menend
straightforward onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
upright eerlijk; open; oprecht; rechtschapen braaf; eerlijk; integer; onbesproken; ongeveinsd; onkreukbaar; oprecht; overeind; rechtgeaard; rechtop; rechtopstaand; rechtschapen; rechtvaardig
- leeg
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fair eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; geschikt; goudblond; openhartig; oprecht; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; zedig
not closed niet dicht; open
plain onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit alledaags; blank; cru; direct; eenvoudig; effen; gewoon; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; niets bijzonders; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; ordinair; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; wit; wit van huidskleur
straight onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; direct; directe; echt; eerlijk; gewoonweg; gulweg; kaarsrecht; klinkklaar; lijnrecht; linea recta; loodrecht; menens; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; recht; rechtdoorzee; rechtstreeks; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; volmondig; zuiver
straight ahead frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
straight on frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
true eerlijk; open; oprecht; rechtschapen daadwerkelijk; feitelijk; in feite; in werkelijkheid; juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar; waarachtig; waarheidsgetrouw; werkelijk

Verwante woorden van "open":


Synoniemen voor "open":


Antoniemen van "open":


Verwante definities voor "open":

  1. niet ingevuld2
    • laat dat vakje maar open2
  2. niet afgesloten, waar je zo bij kunt2
    • kom maar verder, de deur is open2
  3. wie goed contact heeft met zijn omgeving2
    • ze is erg open, ze praat met iedereen2

Wiktionary: open

open
adjective
  1. public
  2. receptive
  3. prepared to conduct business
  4. not closed
  5. open-minded, favoring social freedom; permissive
  6. unobstructed
  7. bluntly honest

Cross Translation:
FromToVia
open open aufundeklinierbar: umgangssprachlich für „offen“
open open; unchecked; spare libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
open open ouvert — Qui n’est pas fermé.

open vorm van openen:

openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)

  1. openen (inleiden)
    to open; to introduce; to start
    • open werkwoord (opens, opened, opening)
    • introduce werkwoord (introduces, introduced, introducing)
    • start werkwoord (starts, started, starting)
  2. openen (openmaken; opendoen; ontsluiten)
    to open; to open up; to unlock
    • open werkwoord (opens, opened, opening)
    • open up werkwoord (opens up, opened up, opening up)
    • unlock werkwoord (unlocks, unlocked, unlocking)
  3. openen (opendraaien; ontsluiten)
    to open; to open up; to unscrew; turn on; to unlock
    • open werkwoord (opens, opened, opening)
    • open up werkwoord (opens up, opened up, opening up)
    • unscrew werkwoord (unscrews, unscrewed, unscrewing)
    • turn on werkwoord
    • unlock werkwoord (unlocks, unlocked, unlocking)
  4. openen (expanderen; uitbreiden; verruimen; )
    to expand; to extend; to build out; to widen; to add on to; to add; to swell
    • expand werkwoord (expands, expanded, expanding)
    • extend werkwoord (extends, extended, extending)
    • build out werkwoord (builds out, built out, building out)
    • widen werkwoord (widens, widened, widening)
    • add on to werkwoord (adds on to, added on to, adding on to)
    • add werkwoord (adds, added, adding)
    • swell werkwoord (swells, swelled, swelling)
  5. openen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    to broach a subject; to bring up; to broach; to cut into; to put forward; to put on the table
    • broach a subject werkwoord (broaches a subject, broached a subject, broaching a subject)
    • bring up werkwoord (brings up, brought up, bringing up)
    • broach werkwoord (broaches, broached, broaching)
    • cut into werkwoord (cuts into, cut into, cutting into)
    • put forward werkwoord (puts forward, put forward, putting forward)
    • put on the table werkwoord (puts on the table, put on the table, putting on the table)
  6. openen (toegankelijk maken; vrijgeven; openstellen)
    to release; to uncover; to make public; to publish
    • release werkwoord (releases, released, releasing)
    • uncover werkwoord (uncovers, uncovered, uncovering)
    • make public werkwoord (makes public, made public, making public)
    • publish werkwoord (publishes, published, publishing)

Conjugations for openen:

o.t.t.
  1. open
  2. opent
  3. opent
  4. openen
  5. openen
  6. openen
o.v.t.
  1. opende
  2. opende
  3. opende
  4. openden
  5. openden
  6. openden
v.t.t.
  1. heb geopend
  2. hebt geopend
  3. heeft geopend
  4. hebben geopend
  5. hebben geopend
  6. hebben geopend
v.v.t.
  1. had geopend
  2. had geopend
  3. had geopend
  4. hadden geopend
  5. hadden geopend
  6. hadden geopend
o.t.t.t.
  1. zal openen
  2. zult openen
  3. zal openen
  4. zullen openen
  5. zullen openen
  6. zullen openen
o.v.t.t.
  1. zou openen
  2. zou openen
  3. zou openen
  4. zouden openen
  5. zouden openen
  6. zouden openen
en verder
  1. ben geopend
  2. bent geopend
  3. is geopend
  4. zijn geopend
  5. zijn geopend
  6. zijn geopend
diversen
  1. open!
  2. opent!
  3. geopend
  4. openend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor openen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
open vrije ruimten
release amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
swell banjer; bult; deining; heuvel; op en neer bewegen; schommeling; wiegeling; zeegang
widen het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
add expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; voegen; voltallig maken; zetten
add on to expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
bring up aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; braken; entameren; grootbrengen; kotsen; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opperen; opvoeden; opwerpen; overgeven; spugen; spuwen; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbraken; voorleiden; vormen
broach aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
broach a subject aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
build out expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
cut into aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
expand expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; breed uitmeten; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; opzwellen; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; vergroten; vermeerderen; zich vermeerderen
extend expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangeven; aangroeien; aanreiken; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afgeven; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; geven; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; overgeven; overhandigen; stijgen; strekken; talrijker maken; toenemen; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
introduce inleiden; openen aandragen; aanvoeren; inbrengen; introduceren; invoegen; inwerken; kennis laten maken; naar voren brengen; opperen; poneren; prepareren; stellen; voorbereiden op; voorstellen
make public openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
open inleiden; ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken aanbreken; beginnen; een begin nemen; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opengaan; opengooien; openklappen; openslaan; openwerpen; starten
open up ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken graven; koloniseren; ontgrendelen; ontsluiten; opdelven; opgraven; scheppen; settelen; vestigen
publish openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven aantrekken; adverteren; openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven; werven
put forward aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; naar voren brengen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; stellen; te berde brengen; ter sprake brengen
put on the table aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
release openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten opstijgen; loskomen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; ontheffen; ontslaan; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; oplaten; scheiden; uitgeven; uitsturen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; verzenden; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; wegsturen; wegzenden; zich bevrijden
start inleiden; openen aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
swell expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; uitzwellen
turn on ontsluiten; opendraaien; openen aandoen; aandraaien; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
uncover openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven bloot leggen; blootleggen; ontbloten; openbreken; openleggen
unlock ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken losknopen; ontgrendelen; ontknopen; ontsluiten
unscrew ontsluiten; opendraaien; openen afschroeven; losdraaien; losschroeven; openschroeven
widen expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden verwijden; wijder maken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
open benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
swell fantastisch; super; supergaaf
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
swell fantastisch; gelikt; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; picobello; piekfijn; schitterend; tiptop; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk

Wiktionary: openen

openen
verb
  1. laten beginnen, in bedrijf brengen
  2. ontsluiten, openmaken wat afsluit of wat gesloten is
  3. openstellen, toegankelijk maken
  4. (informatica) een bestand inladen
openen
verb
  1. to make accessible to customers
  2. to make something accessible
  3. to undo or open a lock

Cross Translation:
FromToVia
openen open aufmachenöffnen
openen open öffnen — etwas aufmachen; offen machen
openen switch on; turn on; unlock; open up; clear ouvrir — Faire que ce qui clore, fermer, ne le être plus.

Verwante vertalingen van open